Focaccia

1Doe de bloem in een grote kom en roer het zout en de gist erdoor. Maak in het midden een kuiltje en giet er 3 eetlepels van de olijfolie en het lauwe water in. Meng de bloem langzaam met de olie en het water, eerst met een houten lepel, daarna met uw handen, totdat een zacht en een beetje kleverig deeg ontstaat.

2Leg het deeg op een bebloemd werkblad en kneed het gedurende circa 10 minuten of tot het smeuïg en elastisch is. Draai, vouw en kneed het deeg voortdurend, zodat het niet vastplakt. Bestrooi zonodig het werkblad met een beetje extra bloem, maar probeer de hoeveelheid te beperken, anders wordt het deeg te droog.

3Rol het deeg tot een bal en leg deze op een ingevette bakplaat. Rol het deeg dan uit (of klop het plat met uw handen) tot een cirkel met een diameter van 21 cm en een dikte van 2 cm. Dek deze losjes af met een schone theedoek, en steek de uiteinden ervan onder de bakplaat. Laat op een warme plek staan gedurende circa 45 minuten of tot het deeg is verdubbeld in volume.

4Verwarm de oven tegen het einde van het rijzen voor op 230 °C. Verwijder de theedoek. Giet een beetje warm water in een kopje, doop uw vingers erin en druk dan met uw vingers putjes in het deeg. Maak uw vingers voor elk putje dat u maakt, opnieuw nat, zodat de bovenkant van het brood goed vochtig is. Besmeer de bovenkant dan met de resterende olijfolie en bestrooi met het grove zeezout.

5Bak de focaccia gedurende circa 15 minuten, of tot hij goudbruin is. Leg hem op een rooster en laat hem zo 15 minuten afkoelen. Pak de focaccia dan in een schone theedoek in – de korst wordt hierdoor zachter. Serveer de focaccia warm of laat hem helemaal afkoelen. U kunt het brood tot 2 dagen bewaren in een plastic zak.